Vroeglinguale periode: Woordenschatontwikkeling dreumes en peuter

 In mijlpalen

Ontwikkelingsfase spraak- en taal: Woordenschatontwikkeling vroeglinguale periode

Hoe ontwikkelt zich de woordenschat van kinderen 1 jaar en 2 jaar 6 maanden? De passieve woordenschatontwikkeling (ontwikkeling van het begrijpen van woorden) is moeilijker te onderzoeken dan de actieve woordenschatontwikkeling (ontwikkeling van het gebruik van woorden). Men veronderstelt dat het woordbegrip zicht begint te ontwikkelen tussen de 6 en 9 maanden. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat kinderen van 10 maanden gemiddeld tussen de nul en 20 woorden begrijpen, kinderen van 13 maanden gemiddeld 50 woorden, kinderen van 14 maanden gemiddeld 100 woorden en kinderen van 2 jaar en 6 maanden zelfs 615 woorden. Kinderen van 13 maanden gebruiken actief gemiddeld 10 woorden en op de leeftijd van 1 jaar en 9 maanden 50 woorden. Binnen de actieve woordenschatontwikkeling is echter weer een enorme variatie tussen kinderen. Veel kinderen doen enkele maanden over de eerste 10 woorden (plateauperiode), waarna de actieve woordenschatontwikkeling opeens een snelle vlucht neemt (woordenschatspurt). Bij andere kinderen verloopt de ontwikkeling geleidelijker. Wel ziet men vaak dat de verwerving van de eerste 50 woorden heel stapsgewijs gaat. Vaak kunnen ouders voor de woordenspurt nog precies vertellen welke woorden hun kind wel of niet gebruikt, maar wanneer de woordenschatspurt eenmaal is ingezet is dit vaak niet meer mogelijk!

Boekentips taalontwikkeling kinderen: 

  1. Taalontwikkeling van het kind, A. Schaerlaekens
  2. Liefde voor letters en lezen, H. van den Berg
  3. Al pratend wijs!, E. Bogers
  4. Taalontwikkeling en taalstimulering kinderen, S. Goorhuis-Brouwer
  5. Leren praten met plezier, E. Weitzman
  6. Praten doe je met zijn tweeën, E. Weitzman
  7. Meer dan woorden, F. Sussman
  8. Leren lezen doe je met je lijf, M. van Vuure

Tijdens de vroeglinguale periode gaan kinderen naamvragen stellen (naamvraagperiode of naming explosion). Wadida? (wat is dat) of ida? da? tida? (is dat). Veelal wordt dit rond de leeftijd van gemiddeld 1 jaar ondersteund met het typische wijsgebaar. Het wijzen gaat vaak gepaard met het benoemen van wat het kind ziet. Daarnaast wordt het wijsgebaar ook gebruikt om bij een ouder te informeren hoe iets heet. Een kind kan tijdens het wijzen een volwassene vragend aankijken om een antwoord uit te lokken. Het wijsbebaar is uniek voor de menselijke soort. Kinderen gebruiken, of ze nu veel of weinig woorden in hun actieve woordenschat bezitten, de woorden die zij kennen zeer frequent op een dag. Zo wordt in een onderzoek geschat dat een kind van 2 jaar op een dag van 12 uur rond de 20.000 woorden zou gebruiken!

Wat zijn de eerste woorden die kinderen gebruiken (vroege woordenschat)? Omdat de eerste woorden die kinderen gebruiken vaak in directe relatie staan tot hun belevingswereld, zijn deze in alle verschillende talen vaak hetzelfde. De meeste eerste woorden zijn zelfstandige naamwoorden en gaan over personen, dieren, voorwerpen, lichaamsdelen. Denk hierbij aan woorden als: papa, mama, opa, oma, poes, hond, eend, kip, ba (bal), me (melk), kaa (kaas), trein, auto, soenen (schoenen), mut (muts) en bijvoorbeeld toe (stoel). In iets mindere mate beheersen kinderen ook werkwoorden zoals: peeje (spelen), keke (kijken) en bijvoorbeeld poessen (poetsen). Bij sommige woorden is het onduidelijk of het om een werkwoord of zelfstandig naamwoord gaat. Zo kan ‘dinken’ (drinken) voor de handeling drinken staan, maar ook gebruikt worden om een beker of fles met drinken aan te wijzen. Ook gebruiken kinderen in de deze fase woorden waarmee een eigenschap, toestand, of een plaats wordt aangeduid. Voorbeelden hiervan zijn: wam (warm), we (weg), papot (kapot) en buiten. Woorden die uit twee of meer woorden lijken te bestaan komen ook voor. Denk hierbij aan: manie (mag niet), deutoe (deur toe), nogekee (nog een keer) en wadida (wat is dat). De eerste actieve woordenschat bestaat dus met name uit inhoudswoorden en lidwoorden, voorzetsels, voornaamwoorden en voegwoorden (de zogenaamde functiewoorden) ontbreken nog grotendeels. Dit gaat voor een groot gedeelte ook nog op voor de twee- en meerwoordfase. Samengevat kan men dus zeggen dat de eerste woordenschat met name bestaat uit zelfstandige naamwoorden, gevolgd door een kleiner aantal werkwoorden en een relatief klein aantal functiewoorden.

Kinderen gebruiken in de éénwoordfase niet alleen woorden om dingen te benoemen, maar ook al echt om taalhandelingen uit te voeren. Zo kunnen kinderen door intonatie al woorden hanteren als vraag of als bevestiging: auto? (is het een auto?) of auto! (het is een auto!). Ook kunnen kinderen woorden gebruiken om eigenschappen van personen of voorwerpen te benoemen zoals groot, kapot, warm en weg, verzoeken om een voorwerp door het benoemen van en veelal wijzen naar bijvoorbeeld een koek, bal of mandarijn) en bijvoorbeeld verzoeken om een handeling door bijvoorbeeld ‘op’ te roepen als het opgepakt wil worden. Ook gebruiken kinderen woorden om antwoord te geven, aandacht te zoeken (kijk!/daar!) en te begroeten (hallo/dag).

Lees verder over de vroeglinguale periode:

Lees ook:

Leave a Comment

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.

Neem contact op

Stuur gerust uw vragen en/of opmerkingen

0